Een liefde uit Sint Petersburg
Commentaar
Sinds de val van het ijzeren gordijn en de openheid die er nadien gekomen is, is Sint-Petersburg waarschijnlijk voor westerse toeristen de meest bezochte Russische stad. Ook omwille van zijn enorme culturele uitstraling. Er is natuurlijk het enorme Hermitage complex, maar Sint-Petersburg is ook de geboorteplaats van Gorki, Poesjkin en Dostojevski. De stad heeft politiek ook altijd een wat eigengereide koers gevaren en als er al kritiek geuit werd op het Stalinregime gebeurde dat hoofdzakelijk in Sint-Petersburg.
Voor altijd blijft Sint-Petersburg, toen nog Leningrad beroemd, omwille van zijn drie jaar durende beleg van de Duitsers in de tweede wereldoorlog. Een beleg dat trouwens aan verschillende honderdduizenden mensen het leven kostte. De componist Sjostakovitsj heeft bij dit beleg ook een niet geringe rol gespeeld, maar daarover later meer.
Anton Stepanovich Arensky
Anton Stepanovich Arensky werd geboren in Novgorod op 12 juli 1861. Zijn vader was cellist en zijn moeder pianiste. Zij gaf hem zijn eerste pianolessen en Anton was amper negen toen hij al enkele liederen en pianowerkjes componeerde.
De familie verhuisde naar Sint-Petersburg en Arenski ging in 1879 voortstuderen aan het conservatorium. Hij kreeg er onder meer compositieles van Rimsky-Korsakov.
Het talent van Arenski was blijkbaar opgevallen want na zijn studies kon hij al snel als docent hamrmonie en contrapunt aan de slag aan het conservatorium in Moskou. Daar gaf hij o.a. les aan Rachmaninov en Scriabin. Hij kwam er ook in contact met Tsjaikovski.
In 1894 keerde hij terug naar Sint-Petersburg om er Balakirev op te volgen als directeur van de keizerlijke kapel. Hij bleef dit tot 1901 en wijdde dan de rest van zijn leven aan het componeren. Hij bleef ook optreden als pianist en dirigent. Net als zijn leraar Rimsky-Korsakov was Anton Arensky reeds op jonge leeftijd beginnen drinken en gokken. Zijn gezondheid leed er steeds meer onder. Op 25 februari 1906 stierf hij aan tuberculose in het Finse Terioki (toen nog deel van Rusland).
Vreemd genoeg herkennen we in de stijl van Arenski niet veel invloeden van zijn leermeester Rimski-Korsakov. Hij haalde zijn voorbeelden veel meer uit de zuivere romantiek. Zijn grote voorbeeld was Tsjaikovski, maar de zangerige melodieën van zijn pianoconcerti roepen dan weer eerder Chopin op, terwijl hij in zijn kamermuziek soms aan Mendelssohn doet denken. Het lijkt dus wel of Arenski de hele tijd op zoek was naar zijn eigen stijl. Dat verklaart misschien ook waarom zijn werken haast nooit meer te horen zijn op onze podia. Het was dan ook niet makkelijk voor Karel Steylaerts om de partituur van dit werk te bemachtigen. U moet er het programmaboekje maar eens op nalezen. Dan beseft u ook meteen dat u vandaag een primeur krijgt. Het werk van Arenski wordt vandaag waarschijnlijk voor het eerst in België uitgevoerd.
Dit werk kadert ook helemaal in de laatromantiek. Het zijn vier stukken voor cello en piano maar de stukken zijn niet echt onderdelen van een grote compositie. Ook nu deden componisten als Chopin en Liszt dit hem voor. Meer en meer stapten zij af van traditionele compositievormen zoals de sonate of de symfonie, en spitsten hun aandacht toe op het uitwerken van één enkele dans of één beweging tot een volwaardige compositie. Dat gaf inhoudelijk het voordeel dat je je kon verdiepen in één enkel sfeer die eenheid gaf aan het stuk, terwijl je vormelijk ontzettend vrij was, je creëerde eigenlijk je eigen genre. Zo ontstonden composities als de Tarantella, de Barcarolle, het Capriccio, de Berceuse, de Nocturne. Ook de Romance en de Humoresque, twee composities die ook Arenski koos. Dat de andere twee “lentelied en droevig lied” ook romantisch geïnspireerd zijn, hoef ik u niet uit te leggen.
Arenski heeft wel voor afwisseling in de compositie gezorgd. We beginnen vrolijk in de lente, dromen dan heerlijk weg met de romance, pinken een traan bij her chanson triste en lachen dat verdriet allemaal weg met een humoresque.
Dames en heren mag ik uw applaus voor Karel Steylaerts, cello en Piet Kuijken, piano met vier stukken voor cello en piano van Anton Arenski.
Boris Tsjaikovski
Igor Prokhorov van de Boris Tsjaikovski Stichting geeft uitleg bij de
cello suite van zijn landgenoot Boris Tsjaikovski, een compositie die
zijn Belgische (West-Europese) première beleefde op dit concert.
Bij die gelegenheid overhandigde de heer Prokhorov ook aan celist
Karel Steylaerts en de organisator Guy Kestens het 'Honorary Diploma'
van de Stichting omdat ze ertoe bijdragen de muziek van Boris
Tsjaikovski te verspreiden.
Dmitri Sjostakovitsj
Er zijn zo van die componisten waar vzw Kontekst een boon voor heeft als het over kamermuziek gaat, zoals Schubert bijvoorbeeld en Brahms, Ravel en Poulenc, maar Dmitri Sjostakovitsj is toch wel een geval apart. Zo'n vier jaar geleden brachten we samen met het Festival van Vlaanderen de volledige uitvoering van zijn 12 strijkkwartetten door het Rubio Strijkkwartet. Een onvergetelijke belevenis voor wie het meemaakte.
Als iemand verliefd was op Leningrad, dan was het Sjostakovitsj wel. Hij heeft zijn geboortestad nooit verlaten. Zelfs toen zijn vrienden hem tijdens het Duitse beleg aanrieden naar het platteland te vluchten, bleef hij op post, en de foto van Sjostakovitsj als brandweerman op de barricaden in Leningrad, haalde zelfs de cover van Time Magazine.
Zijn cellosonate (zijn opus 40) is zijn eerste werk voor kamermuziek en wordt op slag een van de belangrijkste werken voor de cello van de twintigste eeuw. Het is nog een vroeg werk, Sjost. was 28 toen hij het schreef, maar hij had pas een volledige opera in de vingers, had al drie symfonieën geschreven die hem ook in het westen populair gemaakt hadden, dus onervaren was hij zeker niet. Bovendien voelde hij zich nog niet geremd door de kritiek die hij dadelijk daarna van Stalin zou krijgen voor zijn opera Lady Macbeth in Mtsensk. Hij voelde zich integendeel als een jonge god, zeker van zichzelf, flirtend met de invloeden van de grote componisten van dat ogenblik, Stravinski, Krenek, Bartok, en de Franse groupe des Six. Hij was de rijzende ster aan het Russsische componistenfirmament en in de kringen van de jonge culturele elite van Sint-Petersburg een van de meest geachte kunstenaars.
Zoals zo vaak is het werk opgedragen aan een bevriend cellist, in dit geval Viktor Kubatski, met wie hij het stuk creëert op kerstavond 1934 in de Kleine Zaal van het Conservatorium in Leningrad. Hij is niet helemaal tevreden over het werk en zal het nog herhaaldelijk aanpassen. Pas na zijn dood verschijnt er in 1982 een definitieve, kritische uitgave met al zijn aanpassingen.
Het verhaal gaat dat Sjost. het eerste deel schreef in twee slapeloze nachten. Hij was met zijn vrouw Nina bij de cellist Kubatski in Moskou, maar na een hevige ruzie vertrok Nina weer naar Sint-Petersbrug. Of je in het allegro non troppo slaande deuren dan wel geluiden van verzoening hoort, laat ik aan uw verbeelding over.
In het tweede allegro gaat het er alleszins hevig aan toe. Vooral de pianist moet alle mogelijke nuances uit zijn klavier toveren, van piano tot driedubbele forte, terwijl de cellist glissandi en een aantal acrobatische figuren krijgt voorgeschoteld.
Het largo dat daarop volgt biedt een van de vele prachtige melodieën die Sjostakovitsj nog zo vaak zal schrijven en doet een beetje denken aan de derde beweging, het adagio “my native field” van de zevende, zijn Leningrad symfonie, waarin hij de ellende van de oorlog en de uiteindelijke vreugde van de overwinning beschrijft.
Het afsluitende allegro heeft de vorm van een rondo en wie goed naar de piano luistert hoort de drang naar het groteske en het sarcasme dat zo tekenend zal zijn voor het latere werk van Sjostakovitsj. Wanneer de cellist overneemt, zet hij een melodie in die zich eindeloos lijkt te herhalen als een soort van perpetuum mobile. Deze rondedans stopt wel als de laatste noot uitsterft, maar die van in de muziek, gaat eigenlijk eindeloos door.
Top
Copyright © 2005 vzw Kontekst - Pagina gewijzigd op
06-aug-06
door de webmaster.
|